Verliezers hebben excuses, winnaars hebben een plan !
De STARRT methode is een methode die helpt bij reflecteren, en staat achtereenvolgens voor: Situatie, Taak, Actie, Resultaat, Reflectie, Transfer.
We gebruiken de STARRT methode om een persoonlijk verslag te maken. Hierbij neem je een gebeurtenis (situatie) en werk je deze volgens het STARTT stappenplan uit. Het kan een gebeurtenis zijn waarin iets gebeurde dat een probleem opleverde waar je niet direct uitkwam. Of misschien was het juist een gebeurtenis waarbij je iets deed dat je normaal niet deed. Dat wat je deed pakte misschien goed uit of het zorgde misschien er voor dat er iets helemaal mis ging.
Het doel van het uitvoeren van het STARRT stappenplan is dat je kijkt naar de situatie, wat je gedaan hebt en wat voor resultaat dat had. Was het het resultaat dat je wilde, dat je verwachtte? Als het de volgende keer net zo moet gaan, of als het juist heel anders moet gaan, wat kun je dan doen om dat te bereiken? Als je het STARRT stappenplan goed uitvoert kun je je sterke punten sterker maken en je zwakke punten verbeteren. Of misschien kun je na het uitvoeren van een STARRT stappenplan de mensen met wie je samenwerkt beter begrijpen en daar naar handelen.
Bij elk punt in het STARRT stappenplan staan een aantal vragen. Je kan elke vraag afzonderlijk beantwoorden of een samenhangend verhaal maken waarin alle antwoorden terugkomen. Je hoeft niet altijd alle vragen te beantwoorden. Zorg er in ieder geval voor dat je elk van de de 6 punten een duidelijk kopje geeft, zodat je bijvoorbeeld je Taak en je Actie duidelijk van elkaar kunt onderscheiden.
1)Situatie: kun je een situatie, of terugblik op je functioneren van 1 dag, beschrijven waarin je bv een leerdoel hebt ingezet?
2)Taak: wat was precies je taak in de situatie?
3)Actie: welke acties heb je ondernomen?
4)Resultaat: wat was het resultaat van je acties?
5)De tweede ‘R’ staat voor reflectie. Door te reflecteren verbind je conclusies aan je handelen.
6)Transfer: naar aanleiding van je reflectie bekijk je dan wat je de volgende keer in een vergelijkbare situatie zou doen. Feitelijk verdiep je hiermee je reflectieproces..
1) Situatie
Beschrijf de concrete beroepssituatie, waarin de competentie/leerdoel getoond zijn, zo duidelijk mogelijk.
•Beschrijf de situatie of de dag. Wat gebeurde er precies?
•Wie waren erbij, met wie werkte je samen?
•Waar speelde het zich af?
•Waarover ging het precies?
•Wat was de aanleiding?
•Wanneer speelde deze situatie?
2) Taak
Beschrijf nauwkeurig jouw taak of functie in die situatie.
Algemeen:
•Wat was je taak in de situatie?
•Wat was je rol? Wat was je functie?
•Wat werd er van je verwacht?
Persoonlijk:
•Wat wilde je bereiken? Wat was je doel? Wat waren je doelen?
•Wat verwachtte je van jezelf in deze situatie?
•Wat vond je dat je moest doen?
•Wat was je voornemen? Had je een actieplan?
3) Actie
Beschrijf concreet de activiteiten die je had gepland.
•Wat heb je werkelijk gedaan?
•Hoe heb je het aangepakt?
•Welke afwegingen hebben daarin op dat moment een rol gespeeld?
•Wat dacht je? Wat voelde je? Wat zag je voor je?
•Wat was precies jouw aandeel of inbreng?
•Hoe reageerde(n) de ander(en) op jou?
4) Resultaat
Geef informatie over de resultaten.
•Wat kwam eruit?
•Hoe is het afgelopen?
•Wat was het resultaat van je handelen?
•Wat was het gevolg van jouw actie bij jezelf en wat was het gevolg bij andere betrokkenen?
5) Reflectie
•Hoe vond je dat je het deed?
•Was je tevreden met het resultaat?
•Wat zou je de volgende keer anders doen?
•Wat heb je daarvoor nodig?
•Was het resultaat van je actie dat wat je er mee wilde bereiken?
•Wat heb je er van geleerd?
6) Transfer
•Zou deze situatie zich nogmaals kunnen voordoen?
•Zou je dan iets anders willen doen dan je deze keer hebt gedaan? (Wat dan, hoe, waarom?) Of blijf je juist hetzelfde doen? (Wat dan, hoe, waarom?)
•Zijn er situaties denkbaar waarin je wat je gedaan hebt weer zou kunnen toepassen of juist niet weer zou willen doen?
•Wat neem je jezelf voor voor de volgende keer?