Verliezers hebben excuses, winnaars hebben een plan !
Interview in de Volkskrant met Malcolm Gladwell:
Talent is niet voldoende. Echte uitblinkers hebben een ding gemeen, zegt Gladwell. Voordat ze beroemd worden, hebben ze pakweg tienduizend uur geoefend. Zoals de Beatles zich afbeulden in Hamburg, zo zat de middelbare scholier Bill Gates dagen- en zelfs nachtenlang te programmeren. Malcolm Gladwell (45), redacteur van The New Yorker, is in Amsterdam om zijn nieuwe boek te promoten: Uitblinkers – waarom sommige mensen succes hebben en andere niet. Hij draagt een vlot vest, spijkerbroek en gympen. Als tiener bezat hij het Canadese record op de 1.500 meter en hij heeft nog altijd het slanke, pezige lichaam van een hardloper. Goeroe
Tot zijn eigen verbazing is hij uitgegroeid tot een managementgoeroe, die vijftigduizend dollar voor een spreekbeurt kan vragen. Maar met zijn warrige haardos ziet hij er eerder uit als een popster, een gevoelige singer-songwriter met intelligente teksten. Hij praat zacht en formuleert uiterst bondig. Zelf is hij een groot succes sinds zijn boeken The Tipping Point (2000) en Blink (2005). Door het weekblad Time werd hij tot de honderd invloedrijkste denkers ter wereld gerekend. Aan zijn werk ligt een centraal thema ten grondslag, zegt hij: ‘Al mijn boeken zijn een aanval op het individualisme.’ We zijn niet zulke grote individualisten als we zelf graag geloven, betoogt Gladwell. We stippelen ons leven niet zo bewust uit als we onszelf graag wijs maken. The Tipping Point beschreef hoe het individu zich laat meevoeren op de golven van modes en maatschappelijke trends. In Blink betoogde Gladwell dat we onze belangrijkste beslissingen intuïtief nemen, in een fractie van seconde. Pas achteraf bedenken we er een mooi rationeel verhaal bij. Amerikaanse droom
Uitblinkers kan gezien worden als een aanval op de Amerikaanse Droom, waarin krantenjongens miljonair worden door hard werken en uitzonderlijk talent. Toppers hebben inderdaad talent en ze werken vaak hard, aldus Gladwell. Maar succes berust niet louter op eigen verdienste. Niemand kan beslissen in welk gezin hij wordt geboren. Wie liefhebbende, goed opgeleide en ook nog welgestelde ouders heeft, zal het doorgaans verder schoppen. Succes is ook afhankelijk van stom toeval. Neem zoiets stompzinnigs als het geboortejaar. De grote mannen van de computerindustrie, zoals Bill Gates (Microsoft) en Steve Jobs (Apple), zijn allen rond 1955 geboren. Als twintigers profiteerden zij van een levensgroot gat in de markt. Een paar jaar eerder was de markt voor computers nog te klein, een paar jaar later waren de lekkerste brokken al verdeeld tussen de pioniers. Mazzeltje
Succes begint vaak met een mazzeltje. Een impresario uit Hamburg zocht in het Londense Soho naar bandjes. Hij liep toevallig een man uit Liverpool tegen het lijf, die hem aan de Beatles hielp. Bill Gates was de zoon van een rijke advocaat in Seattle. Zijn moeder was de dochter van een welgestelde bankier. Gates zat op een dure, particuliere middelbare school. In 1968 besloot de moederclub van de school van de opbrengsten van een rommelmarkt een voor die tijd zeer geavanceerde computer aan te schaffen. Vanaf dat moment woonde Gates zo ongeveer in de computerruimte op school. Gates greep zijn kansen. Maar hoeveel tieners hadden in 1968 toegang tot de beste computers? ‘Matthäuseffect’
Als de route naar succes eenmaal ingeslagen is, treedt veelal het ‘Matthäuseffect’ in werking: wie veel heeft, krijg steeds meer, wie weinig heeft, steeds minder. De topper bouwt voort op zijn succes, de achterblijver ziet zich gaandeweg geconfronteerd met een achterstand die hij nooit meer kan goed maken. Dit effect is nergens zo zichtbaar als in de sport, betoogt Gladwell. Selectieteams in de jeugd bestaan vaak uit kinderen die groot en sterk zijn voor hun leeftijd. Zij krijgen de beste coaches en de beste trainingsfaciliteiten. Omdat ze uitverkoren zijn, krijgen ze zelfvertrouwen. Kleinere kinderen, die misschien even talentvol zijn, missen de boot. De rol van geluk en toeval moet ook maatschappelijk te denken geven, aldus Gladwell. Vaak wordt gedacht dat de hedendaagse samenleving een meritocratie is, waarin de beste mensen boven komen. Succesvolle mensen geloven zelf graag dat zij hun positie geheel op eigen kracht hebben bereikt – en daarom recht hebben op navenante salarissen. Wie naar de feiten kijkt, vindt helemaal geen rechtvaardiging voor exorbitante beloningen, vindt Gladwell.
Succes is toch niet los te zien van talent?
‘Je hebt natuurlijk een zeker talent nodig. Als Bill Gates een IQ van 85 zou hebben gehad, zou hij nooit iets bereikt hebben, ook al had hij twintigduizend uur achter de computer gezeten. Maar boven een bepaalde drempel – bij cognitieve vaardigheden is dat een IQ van pakweg 128 – doet het er niet toe hoe getalenteerd je precies bent. Dan spelen andere zaken een rol.
Zoals hard werken.
‘Ja, er is ooit onderzoek gedaan naar studenten aan het conservatorium in Berlijn. Ze waren allemaal getalenteerd, want ze waren tot de opleiding toegelaten. Wat onderscheidde de wereldklasse-studenten van de middelmatige studenten, die uiteindelijk muziekleraar zouden worden? Het aantal uren dat ze oefenden. De beste studenten moesten ontzettend veel oefenen. Er waren geen supertalenten die een hoog niveau haalden zonder hard te werken.
’
Maar is het niet gemakkelijker om hard te werken naarmate je talentvoller bent? Voor de minder getalenteerden is oefenen frustrerend, omdat ze zo langzaam vooruit gaan.
‘Ik zou zeggen: talent is de vaardigheid om te oefenen. Volgens mij betekent talent voor een belangrijk deel dat je zo veel van een vak houdt dat je bereid bent jezelf daar aan te wijden, op een bijna obsessieve manier. Een definitie van talent die met liefde begint is een goede definitie, denk ik.’In zijn boek laat Gladwell zien hoe simpele ideeën over succes door de geschiedenis ontkracht werden. De Amerikaanse psycholoog Lewis Terman, een van de grondleggers van de IQ-test, speurde aan het begin van de 20ste eeuw actief naar kinderen met een uitzonderlijke intelligentie. Hij verzamelde hun gegevens in dikke rode boeken, met het opschrift The Genetic Studies of Genius. Terman geloofde dat zijn kinderen, de Termites, de toekomstige leiders van Amerika zouden worden. Dat viel zwaar tegen. Sommigen kwamen goed terecht, anderen niet. Geen enkele Termite werd werkelijk beroemd, terwijl Termans medewerkers wel twee latere Nobelprijswinnaars hadden afgewezen omdat hun IQ niet hoog genoeg was. Sociale afkomst speelde een rol: de kinderen uit de hogere kringen deden het doorgaans beter. Maar ook het geboortejaar was van belang. De kinderen die geboren waren tussen 1903 en 1911 deden het slechter dan de kinderen die tussen 1912 en 1917 ter wereld kwamen. De reden was simpel: de oudste kinderen begonnen hun carrière toen de Depressie op zijn ergst was. Analytische intelligentie staat allerminst garant voor succes. In 2008 won Christopher Langan de Amerikaanse versie van 1 tegen 100. Langan heeft een IQ van 195. Op zijn 16de las hij al de Principia Mathematica, een notoir ondoordringbaar werk van de filosofen Bertrand Russell en Alfred North Whitehead. Toch schopte hij het nooit verder dan uitsmijter in een bar. Na een jaar werd hij van de universiteit gestuurd, omdat zijn moeder was vergeten een nieuwe studiebeurs aan te vragen. Gladwell contrasteert Langan met de geniale fysicus Robert Oppenheimer, de ‘vader’ van de atoombom. Oppenheimer werd zijn leven lang gekweld door depressies. In een van die wanhopige perioden, toen hij in Cambridge studeerde, probeerde hij zijn hoogleraar te vergiftigen met chemicaliën die hij uit het laboratorium had gekregen. Toch kreeg hij het voor elkaar de zaak in den minne te schikken. Succesvolle mensen beschikken over strategische intelligentie. Ze wedden op het goede paard. Langan liet zichzelf van de universiteit sturen vanwege een fout van zijn moeder die best recht gezet had kunnen worden, Oppenheimer maakte een glanzende carrière ondanks een poging tot moord. Wederom speelde afkomst een rol, denkt Gladwell. ‘Langan is een complexe figuur, heel onzeker. Maar als hij in een upper middle class-milieu was geboren, was hij geholpen door zijn omgeving. Toen Oppenheimer geprobeerd had zijn hoogleraar te vergiftigen, nam zijn vader meteen de boot van New York naar Engeland. Zijn rijke, wereldwijze vader schoot hem te hulp. Langans vader verdween voordat hij werd geboren. Zijn eerste stiefvader pleegde zelfmoord, zijn tweede werd vermoord.
’
Zet u hier niet twee heel extreme figuren tegenover elkaar om uw punt te maken? Afkomst en sociale privileges spelen toch een minder grote rol dan in de tijd van Oppenheimer?
‘Dat soort dingen komt nog steeds voor. Neem de vorige president van de Verenigde Staten, George W. Bush. Hij is alcoholist geweest en heeft een schimmig verleden, bijvoorbeeld rond het ontwijken van de dienstplicht voor Vietnam. De meeste mensen komen daar niet mee weg. Maar Bush had een familie en een vader die voor hem zorgde. ‘Maar, meer in het algemeen: succesvolle mensen geloven dat ze het recht hebben om de wereld hun wil op te leggen. Dat is duidelijk het gevolg van een klassenvoordeel, zo blijkt uit onderzoek. Ze komen vaak uit milieus waarin die houding van jongsaf aan wordt gestimuleerd. In lagere milieus worden kinderen veel minder aangemoedigd hun talent te ontwikkelen.
’Is de samenleving geen meritocratie, waarin de besten komen bovendrijven?
‘De samenleving zou veel harder moeten werken om een meritocratie te zijn. We moeten niet zo zelfgenoegzaam zijn. Bij de selectie van topmensen werden sommigen bevoordeeld en andere niet.
’En moeten topmensen wat bescheidener zijn over hun eigen verdiensten?
‘Absoluut. Ik heb me vaak afgevraagd waarom Bill Gates het nodig vindt om zijn fortuin weg te geven. Vrijwel geen enkele rijkaard in de geschiedenis heeft dat op zo’n schaal gedaan. Maar Gates is een van die zeldzame mensen die beseft hoeveel stom geluk hij heeft gehad bij zijn opkomst. ‘Uiteindelijk gelooft hij dat hij in morele zin geen recht heeft op 40 miljard dollar. Dat is een uitzonderlijke erkenning. Ik zou willen dat zij vaker voor zou komen. Natuurlijk doen uitblinkers hun werk goed en werken ze hard. Maar ze hebben ook geluk gehad en voordeel van privileges genoten. Dat maakt ze geen orde van grootte beter dan de rest van ons.’Dat is een Europese gedachte.
‘Maar ik ben ook een Engelsman. Mijn wortels liggen in Engeland, Canada en Jamaica. Canada lijkt in veel opzichten meer op Noord-Europa dan op Amerika.
’Hoe wordt in Amerika op het boek gereageerd?
‘Sommige mensen hebben er moeite mee. Ze vinden het deterministisch. Ze zijn vooral ongelukkig met het idee dat succes voor sommige individuen onmogelijk is. Ik vind dat een realistische stelling, mijn critici vinden haar ontmoedigend. Maar soms is de waarheid ontmoedigend. Amerikanen vinden het ook niet prettig als je betoogt dat de culturele erfenis van bepaalde bevolkingsgroepen een grote rol speelt. ‘Ik geloof bijvoorbeeld dat Aziaten goed zijn in wiskunde, omdat hun cultuur een grote nadruk legt op hard werken en doorzettingsvermogen. Amerikanen houden niet van die gedachte. Ze geloven dat mensen bevrijd zijn van hun culturele traditie, als ze eenmaal Amerikaan zijn.
’Ik vind uw verklaring ook moeilijk te geloven. Aziaten zouden beter zijn in wiskunde, omdat het verbouwen van rijst meer inspanning en volharding vergt dan de westerse mechanische landbouw.
‘Het probleem is: we zien die verschillen in wiskunde. Ze zijn duurzaam en we hebben er geen verklaring voor. Het komt niet door een verschil in onderwijsuitgaven of -methoden. Sommige mensen geloven in een verschil in genetische aanleg. Dat is naar mijn idee vrij overtuigend weerlegd. Bovendien vind ik het weinig plausibel dat de evolutie selecteert op wiskundige vaardigheden, miljoenen jaren voordat de wiskunde wordt uitgevonden. Ik vind die culturele verschillen als gevolg van andere landbouwmethoden een interessante verklaring. Maar ik zou best blij zijn als iemand dat weerlegt met een overtuigender verhaal. ‘Culturele verschillen kunnen lang doorwerken. Uit een experiment aan de universiteit van Michigan is gebleken dat studenten uit het Zuiden van de Verenigde Staten agressiever op belediging reageren dan studenten uit het Noorden. Het Zuiden heeft altijd een ruigere cultuur gehad. Dat vind je nog altijd terug, ook bij studenten die uit welgestelde gezinnen komen.
’
Gelooft u dat u het geheim van succes nu ontsluierd hebt?
‘Nee, dat is ook niet mogelijk. Mensen die dat claimen, die liegen. Wie mijn boek koopt als gids voor eigen succes, zal teleurgesteld zijn.
’Critici verwijten u dat u geen systematisch onderzoek heeft gedaan. U baseert zich voornamelijk op anekdotisch bewijsmateriaal.
‘Succes is ook een onmogelijk fenomeen om met wetenschappelijke strengheid te onderzoeken. Succes is sterk afhankelijk van toeval. Je kunt geen algoritme bedenken, geen rekenregel waarmee je kunt voorspellen wie succes heeft en wie niet. Ik wilde succes juist mystificeren. Ik ageer tegen de gedachte dat je succes louter kunt toeschrijven aan uitzonderlijke individuele kwaliteiten. ‘Termans idee dat succes afhankelijk is van IQ, is nog verrassend sterk aanwezig. Als we een kind zien dat slim is, intellectueel vroegrijp, denken we meteen: die zal wel goed terecht komen. Dat is onzin. De toekomst is niet verzekerd voor briljante geesten. Het is veel ingewikkelder.
’Is er dan toch een ondefinieerbare ‘X-Factor’?
‘Daar geloof ik wel in. Al wordt in tv-shows als Idols te veel gesuggereerd dat mensen uit het niets worden uitgekozen om een ster te zijn. De beste kandidaten zijn al heel lang bezig met zingen en muziek maken.
’Hoe verklaart u uw eigen succes?
‘Ik heb mijn tienduizend uur oefening gehad bij de Washington Post. Ik was toen jong, ik wist niets van schrijven en verslag geven. Het was een stimulerende omgeving om het vak te leren. Als ik daar niet terecht was gekomen, dan was ik niet in staat geweest om voor The New Yorker te schrijven en ook niet om dit boek te schrijven. ‘Die baan was mijn lucky break. Ik had nooit voor een krant gewerkt, ik had ook geen bijzondere kwalificaties daarvoor. Het feit dat ik werd aangenomen, was geen meritocratie in actie. Ik kende iemand die iemand kende bij de Washington Post . Het was het Old Boys Network. Mijn carrière is een illustratie van waarover ik praat. ‘Mijn geboortejaar was ook voordelig. Ik kwam in 1987 bij de Post, toen de krant het meest winstgevend was en ze nog mensen konden inhuren zonder enige ervaring. Dat zou nu niet meer gebeuren. Het was perfect getimed.
’Welk vak zou u tegenwoordig kiezen?
‘Ik heb geen idee. Ik weet ook niet of iemand van onze leeftijd dat kan weten. Die nieuwe mogelijkheden zie je veel eerder als je jong bent en de wereld met frisse ogen bekijkt. Maar ik zou nu niet graag 21 jaar zijn. We weten natuurlijk niet hoe lang en hoe diep de crisis zal zijn, maar 1987 lijkt me een slecht geboortejaar. Het is moeilijk om nu een carrière te beginnen.